Zullen we stoppen met het woord ’talent’?
Ik moest er deze week aan denken naar aanleiding van een artikel in de Volkskrant over Mats Wieffer, die een goed debuut had in Oranje. Hij geeft aan dat zijn groei geen lineaire ontwikkeling is geweest. In de sport komt dit veel voor; zelf was ik met mijn 1.86 ‘te klein’ voor volleybal, maar heb toch in de top van de eredivisie gespeeld. Er zijn blijkbaar meer factoren die een belangrijke rol spelen om ergens goed in te worden. Ook op andere terreinen (muziek, kunst, onderwijs, wetenschap enz.) zijn veel voorbeelden daarvan te geven. Hoe komt het dan toch dat onze aannames over talent vaak nog uitgaan van ‘je hebt het, of je hebt het niet’, of ‘dat heb je van je vader/moeder geërfd’?
Definitie
Wat is talent hebben eigenlijk? Als je gaat zoeken op de definitie van talent, dan geeft De Van Dale aan: 1.aangeboren vermogen om iets goed te kunnen; = aanleg, begaafdheid 2. iemand met veel aanleg 3. (Bijbel) bepaald gewicht aan goud of zilver.
Het zou dus vooral iets zijn wat je hebt meegekregen bij je geboorte en als het ware ‘vaststaat’.
The complexity of greatness
Scott Barry Kaufman geeft in zijn boek ‘The complexity of greatness’ (2013) aan dat ‘zeer goed’ ergens in worden, van veel factoren afhangt. Wat voorbeelden uit zijn boek:
Nobel Prijs laureaat Herbert Simon en William Chase suggereerden dat een tiental intensieve trainingsjaren en leertijd nodig zijn om een expert in schaken te worden (Chase & Simon, 1973). Dit is algemeen bekend geworden als de 10 jaar regel, welke Ericson later verfijnde naar de ‘10.000 uur regel’.
We weten dat ‘deliberate practice’ (gericht oefenen) belangrijk is, maar onderzoek van David Hambrick gaf aan dat deliberate practice ongeveer 30% van de variatie in ‘performance’ verklaarde in 2 studiedomeinen, n.l. muziek en schaken. Dit is natuurlijk best een groot deel van de verklaring, maar er blijft een flink deel over wat verklaard moet worden door persoonlijke en/of omgevingsfactoren.
Hoe moeten we genetische aspecten interpreteren bij de bereidheid om hard en veel te willen trainen? Passie en doorzettingsvermogen zijn belangrijk, maar waar komen deze karaktertrekken vandaan? Turkheimer (2000) toonde aan dat nagenoeg alle psychologische capaciteiten een erfelijke basis hebben. Deze genetische factoren (vermogen om te kunnen doorzetten) interacteren wel altijd in omgevingsfactoren.
Genen beïnvloeden ook opvoeding, omdat net als ander gedrag, ouderlijk gedrag wordt beïnvloed door de genen. Ouders spelen dus wel een cruciale rol bij de ondersteuning van die ‘expressie’ van de genen, net als de vriendengroepen en leerkrachten dat doen! (Tucker-Drob, Rhemtulia, Harden, Turkheimer, & Fask, 2010).
Atletische klasse vereist een verschillend soort vaardigheden, capaciteiten en cognitieve aanleg dan academische of wetenschappelijke klasse en beide vormen zijn weer verschillend voor wat er nodig is bij artistieke klasse. Zelfs binnen de artistieke klasse is er verschil tussen bijvoorbeeld een dichter en wetenschappelijke schrijvers.
Is iemand, zoals de gouden medaille winnaar van de 100 meter sprint, gewoon ‘klasse’ door dat hij/zij sneller is dan alle andere concurrenten dat jaar?
Ook kunnen sommige domeinen (zoals wiskunde) een meer domein specifieke talent eisen, terwijl voor andere (zoals dart gooien) ‘deliberate practice’ een grotere rol speelt. Vereisen alle wegen naar ‘greatness’ buitengewoon talent? Is ‘greatness’ alleen gereserveerd voor de gouden medaille winnaar van de 100 meter sprint, of is de runner-up ook geweldig?
Hoe zit het met het volledige scala van levenservaringen en vroege ontwikkel ervaringen – waarvan sommige vrij hard en traumatisch zijn – die daardoor een drive en passie zijn gaan vormen? (Ludwig, 2003; Simonton, 2000) Waar komt inspiratie vandaan? (Thrash & Elliot, 2003) Wat is de invloed van mentaliteit, stress, en stereotypering op cognitie en prestaties? (Aronson & Juarez, 2012; Beilock, 2011; Dweck, 2007) Hoe zit het met de mogelijkheden en gewoon puur geluk? (Gladwell, 2008) Hoe kunnen al deze factoren dragen bij tot ‘greatness’?
Van mavo tot Harvard.
Peter Riezebos schreef in 2014 het boek Van mavo tot Harvard. Peter neemt de lezer mee in zijn eigen niet lineaire schoolontwikkeling en alle worstelingen (als adhd-er) die daarbij hoorden. In interviews gaf hij destijds aan dat hij zeer veel reacties kreeg van mede ‘diploma stapelaars’ die zich herkenden in zijn verhaal.
Het verdient voorzichtigheid om iemand te labelen. Wanneer je als opvoeder (en als leraar en trainer) iemand bestempelt als talent, kan dat bij degene grote druk veroorzaken. Als het dan even tegenzit en niet wil, kan het faalangst aanwakkeren; ‘ik moet het toch kunnen, want iedereen zegt dat ik een talent ben’, enz. Beter is het om iemand in taal te waarderen op zijn of haar inzet en attitude; ‘je liep vast, maar gaf niet op; wat hielp je daarbij’, ‘wat een origineel idee, hoe kwam je hierop’, enz. Ook modellen dat ‘iedereen leren wel eens moeilijk vindt’, kan enorm helpen.
Bijstellen?
Een begrip als talent is zo vaak uitgesproken en te lezen, het ligt als het ware diep in ons brein gegraveerd. Om een opvatting over talentontwikkeling bij te sturen, vraagt reflectie en de wil om het te herzien. Dat is vaak lastig, want de intenties kunnen best prima zijn. Misschien moeten we zoeken naar een ander woord wat meer uitgaat van de ontwikkeling, of groei. Misschien past ‘bekwaamheid’ beter; de associatie die ik daarbij heb, is dat het kunt ontwikkelen, of ervoor heb moeten oefenen.
Meer ideeën?
29 maart 2023
Anton de Vries
Gebruikt:
The complexity of greatness; beyond talent or practise, Scot Barry Kaufman (2013)
Talent is overrated, Geoff Calvin (2019)
Van mavo tot Harvard, Peter Riezebos (2014)